Sommigen beweren dat de roos al 70 miljoen jaar oud is. In ieder geval is er fossiel bewijs gevonden 35 à 40 miljoen jaar oud. Het is een ieder geval zeker dat de koningin der bloemen er al een aardig tijdje is.
Die oorspronkelijke roos waar het miljoenen jaren geleden mee begon heeft zich momenteel verspreid over het noordelijk halfrond. Van Alaska tot Mexico en van Noorwegen tot Noord Afrika. Van nature komen er geen rozen voor beneden de evenaar. De familie van wilde rozen bestaat nu uit ruim 200 soorten. Van gecultiveerde soorten zijn er meer dan 30.000. Dit maakt de roos tot de meest complexe plantenfamilie die er is.
In de dertiende eeuw begon men in Europa met het domestificeren van de roos. Hoewel men al rond 1500 wist dat bloemen de geslachtsorganen van planten zijn, begon men pas in de achttiende eeuw met het cultiveren van rozen. Tot die tijd kruiste men soorten door ze simpelweg naast elkaar te planten en maar af te wachten wat er voor nakomelingen kwamen.
Voor de achttiende eeuw kende men in Europa alleen rozen met roze en witte tinten. De vijf belangrijkste soorten waren:
Rosa alba, centifolia, damascena, gallica en moschata.
De start van de cultivatie van rozen viel nagenoeg samen met de introductie van nieuwe soorten uit Azië: Rosa chinensis en de theeroos. Dit waren doorbloeiende rozen wat ze zeer interessant maakte voor de kwekers. De meeste Europese soorten bloeiden tot die tijd niet door. Met de ‘Chinese roos’ werden rode rozen geïntroduceerd. En met de theeroos werden zachtgele soorten geïntroduceerd. Vanaf deze introductie spreekt men van ‘oude rozen’ en ‘moderne rozen’. Met de nieuwe soorten werd volop geëxperimenteerd. Er ontstonden nieuwe groepen van kruisingen welke vaak naar personen of streken werden vernoemd. Voorbeelden van deze nieuwe kruisingen zijn de groepen als; Noisettes en Bourbons. De nieuwe groepen Noisettes, Bourbons e.d smolten samen in 1867 met de introductie van La France van Guillot tot één herkenbare groep: de theehybriden. Deze groep is herkenbaar aan haar grote bloemen. De groep is doorontwikkeld en steeds sterkere soorten zijn op de markt gekomen.
Hard gele rozen kwamen er pas rond 1900. De Fransman Joseph Permet-Ducher heeft 20 jaar gezocht naar een winterharde gele roos, totdat hij een kruising maakte met Rosa foetida. Sinds die tijd hebben we gele en oranje getinte soorten. In 1862 werd Rosa multiflora vanuit Japan geïntroduceerd. Kruisingen met deze bloemrijke soort leiden een tiental jaar later tot een nieuwe groep rozen: De polyantha rozen. Deze rozen bloeien met trossen met kleine bloemen. In 1910-1920 leiden kruisingen van polyantha rozen met theehybriden tot een nieuwe groep: de floribundas. De groep heeft grotere bloemen in trossen. Onze huidige trosroos was geboren.
.
Die oorspronkelijke roos waar het miljoenen jaren geleden mee begon heeft zich momenteel verspreid over het noordelijk halfrond. Van Alaska tot Mexico en van Noorwegen tot Noord Afrika. Van nature komen er geen rozen voor beneden de evenaar. De familie van wilde rozen bestaat nu uit ruim 200 soorten. Van gecultiveerde soorten zijn er meer dan 30.000. Dit maakt de roos tot de meest complexe plantenfamilie die er is.
In de dertiende eeuw begon men in Europa met het domestificeren van de roos. Hoewel men al rond 1500 wist dat bloemen de geslachtsorganen van planten zijn, begon men pas in de achttiende eeuw met het cultiveren van rozen. Tot die tijd kruiste men soorten door ze simpelweg naast elkaar te planten en maar af te wachten wat er voor nakomelingen kwamen.
Voor de achttiende eeuw kende men in Europa alleen rozen met roze en witte tinten. De vijf belangrijkste soorten waren:
Rosa alba, centifolia, damascena, gallica en moschata.
De start van de cultivatie van rozen viel nagenoeg samen met de introductie van nieuwe soorten uit Azië: Rosa chinensis en de theeroos. Dit waren doorbloeiende rozen wat ze zeer interessant maakte voor de kwekers. De meeste Europese soorten bloeiden tot die tijd niet door. Met de ‘Chinese roos’ werden rode rozen geïntroduceerd. En met de theeroos werden zachtgele soorten geïntroduceerd. Vanaf deze introductie spreekt men van ‘oude rozen’ en ‘moderne rozen’. Met de nieuwe soorten werd volop geëxperimenteerd. Er ontstonden nieuwe groepen van kruisingen welke vaak naar personen of streken werden vernoemd. Voorbeelden van deze nieuwe kruisingen zijn de groepen als; Noisettes en Bourbons. De nieuwe groepen Noisettes, Bourbons e.d smolten samen in 1867 met de introductie van La France van Guillot tot één herkenbare groep: de theehybriden. Deze groep is herkenbaar aan haar grote bloemen. De groep is doorontwikkeld en steeds sterkere soorten zijn op de markt gekomen.
Hard gele rozen kwamen er pas rond 1900. De Fransman Joseph Permet-Ducher heeft 20 jaar gezocht naar een winterharde gele roos, totdat hij een kruising maakte met Rosa foetida. Sinds die tijd hebben we gele en oranje getinte soorten. In 1862 werd Rosa multiflora vanuit Japan geïntroduceerd. Kruisingen met deze bloemrijke soort leiden een tiental jaar later tot een nieuwe groep rozen: De polyantha rozen. Deze rozen bloeien met trossen met kleine bloemen. In 1910-1920 leiden kruisingen van polyantha rozen met theehybriden tot een nieuwe groep: de floribundas. De groep heeft grotere bloemen in trossen. Onze huidige trosroos was geboren.
.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten